vrijdag 30 maart 2018

Verlenging


Zonder een in de eerder aanbestede overeenkomst (overheidsopdracht) opgenomen verlengingsmogelijkheid, zal een ‘verlenging’ van die overeenkomst, in beginsel een nieuwe overeenkomst (overheidsopdracht) betekenen. Met zo mogelijk een (nieuwe) aanbestedingsplicht.

Artikel 2.15 lid 2 Aanbestedingswet 2012 luidt (ook) niet voor niks:

“De aanbestedende dienst baseert de berekening van de geraamde waarde van een overheidsopdracht op het totale bedrag, exclusief omzetbelasting, met inbegrip van opties en verlengingen van het contract zoals uitdrukkelijk vermeld in de aanbestedingsstukken.”

Strikt genomen zou een verlenging ‘van het contract zoals uitdrukkelijk vermeld in de aanbestedingsstukken’ geen wijziging kunnen en mogen inhouden van hetgeen in de aanbestedingsstukken omtrent de (inhoud van de) overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer is vastgelegd.

Anders gaat het om ‘verlengen en wijzigen’ van het contract. En (dus) niet om ‘verlengen’ (sec).

Aanbestedingsrechtelijk is het echter in beginsel wel mogelijk om te ‘verlengen en wijzigen’. Men moet alsdan bij een overeenkomst met een daarin opgenomen verlengingsmogelijkheid binnen de kaders / grenzen van Hoofdstuk 2.5 (Wijziging van overheidsopdrachten, artikelen 2.163a t/m 2.163g) Aanbestedingswet 2012 blijven.

Kan een eerder aanbestede overeenkomst zonder verlengingsmogelijkheid tijdens de looptijd binnen vorenbedoeld kader worden gewijzigd, in de zin dat (alsnog) een verlenging (-smogelijkheid) tussen betrokken partijen wordt overeengekomen (opgenomen)?

Ik denk het niet. Ik denk, dat zo’n wijziging een ‘verandering in de algemene aard van de opdracht meebrengt’. En/of dat de overheidsopdracht alsdan (daardoor) ‘materieel verschilt van de oorspronkelijke opdracht’. En daarmee ‘wezenlijk’ is.

Terzijde:



donderdag 29 maart 2018

Verkopen en faciliteren


‘Geen inschrijvingen’ biedt ook ‘kansen’. Zie daartoe bijvoorbeeld artikel 2.32 Aanbestedingswet 2012.

Maar, als men hier vrees voor heeft:


Dan is het thans nog meer zaak dan voorheen, om de (jouw) aanbestedingsprocedure te ‘verkopen’. En om inschrijven te ‘faciliteren’.

En dat brengt mij ook op de acties van/uit ‘beter aanbesteden’. Zou daar wel voldoende aandacht zijn voor ‘it takes two to tango’?


woensdag 21 maart 2018

Heraanbesteding



In het voorkomend geval werkt bijvoorbeeld een herbeoordeling niet. En is heraanbesteding (dus) in beginsel onvermijdelijk.

Zie (weer eens) Rechtbank Gelderland 6 maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1157:


4.6.        De voorzieningenrechter is met inachtneming van het voorgaande van oordeel dat de gemeente de eis dat inschrijvers de door hen aangegeven mate van hergebruik met onomstotelijk bewijs moeten onderbouwen in de relevante aanbestedingsstukken niet duidelijk, precies en ondubbelzinnig heeft geformuleerd. Waar de gemeente op specifieke vragen van de inschrijvers in de Nota’s van Inlichtingen diverse keren heeft geantwoord dat de inschrijvers vrij zijn in de wijze waarop zij dat bewijs dienen te leveren en zij de inschrijvers op dat punt niet wil beperken, maar juist met interesse uitkijkt naar de wijze waarop de inschrijvers kwaliteitscriterium 1 “Ladder van Wijnand” zullen invullen, is ter zitting gebleken dat de gemeente slechts genoegen nam met één specifieke wijze van bewijslevering. Ter zitting is verklaard dat onomstotelijk bewijs naar de mening van de gemeente uitsluitend kon worden geleverd door het overleggen van foto’s van een speeltoestel voor en na het moment van herplaatsen, althans dat enkel dat bewijs is geaccepteerd, omdat volgens de gemeente alleen op die manier onomstotelijk is bewezen dat het toestel één op één is overgeplaatst en dus 100% is hergebruikt. Dit is een invulling van de eis die voor een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver niet duidelijk en kenbaar was en ook niet kon zijn, omdat de gemeente deze invulling pas achteraf, in de beoordelingsfase en dus nadat de inschrijvingstermijn was verstreken, kennelijk aan deze eis heeft toegekend. Op basis van onder andere het antwoord op vraag 18 van de eerste Nota van Inlichtingen wisten de inschrijvers immers niet beter, en konden zij ook niet beter weten, dan dat zij vrij waren in de wijze waarop zij onomstotelijk bewijs konden en wilden leveren. Dat de aanbestedingsdocumenten wat betreft die invulling in het geheel niet duidelijk waren, blijkt ook wel uit het feit dat negen inschrijvers het bewijs niet door middel van voor- en nafoto’s hebben geleverd. Het verweer van de gemeente dat de inschrijvers hierover direct na de bekendmaking van de gunningscriteria en aldus in een veel eerder stadium hadden moeten klagen gaat niet op. Voordat de verschillende inschrijvers hebben ingeschreven gold blijkens de Nota’s van Inlichtingen immers geen beperking voor het leveren van onomstotelijk bewijs, zodat over de wijze waarop de gemeente deze eis vervolgens in de beoordelingsfase van de aanbestedingsprocedure heeft ingevuld niet eerder dan na het bekendmaken van de scores kon worden geklaagd. Vaststaat dat de inschrijvers dit ook hebben gedaan, zodat zij voldoende proactief hebben gehandeld.
4.7.        Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijze waarop de beoordeling van kwaliteitscriterium 1 heeft plaatsgevonden niet transparant is. Het is volstrekt onduidelijk hoe de gemeente met betrekking tot negen van de tien rechtsgeldige inschrijvingen tot een score van 0 punten voor dit criterium is gekomen. Indien de gemeente van mening was dat door die negen inschrijvers geen onomstotelijk bewijs is geleverd van de door hen ingevulde mate van hergebruik, dan was niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1 van de offerteaanvraag en zou dat volgens die offerteaanvraag moeten leiden tot ongeldigheid van de inschrijving en aldus tot uitsluiting van de inschrijver. In plaats daarvan heeft de gemeente aan die inschrijvers een score van 0 punten toegekend, welke score volgens de “Ladder van Wijnand” behoort bij 100% “waste”, terwijl de gemeente ter zitting in dat verband heeft aangevoerd dat zij de beoordelaars niet voldoende kundig achtte om bij gebrek aan onomstotelijk bewijs van de mate van hergebruik die de inschrijvers hadden opgegeven, zelfstandig te kunnen beoordelen van welke mate van hergebruik in plaats daarvan sprake was. Niet transparant is daardoor hoe de gemeente tot de 100% waste-scores is gekomen die zij aan de negen inschrijvers heeft toegekend, waarbij wederom heeft te gelden dat de invulling van de beoordelingswijze die de gemeente kennelijk heeft toegepast ook niet op voorhand duidelijk, precies en ondubbelzinnig uit de relevante aanbestedingsdocumenten blijkt. De in de offerteaanvraag bekend gemaakte wijze van beoordelen is in ieder geval niet gevolgd. Enige vorm van favoritisme en willekeur in de beoordelingsfase kan daarom niet worden uitgesloten. Daarbij komt nog dat de voorzieningenrechter het, anders dan de gemeente, op voorhand niet zonder meer evident acht dat de gemeente in een geval als dit, waarin zij het bij negen van de tien geldige inschrijvingen naar eigen zeggen ongeloofwaardig en onvoldoende onderbouwd acht dat zij hun speeltoestel voor de volle 100% kunnen hergebruiken, niet om een aanvullende toelichting of aanvulling had mogen vragen als bedoeld in artikel 2.5.2 van de offerteaanvraag. Dit temeer omdat voor de gemeente op basis van de uitkomst van de beoordeling van de inschrijvingen geen andere conclusie mogelijk kan zijn geweest dan dat het voor de inschrijvers niet duidelijk was wat van hen op dat punt werd verwacht.
4.8.        De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit alles ertoe leidt dat de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie in de onderhavige aanbestedingsprocedure niet, althans onvoldoende in acht zijn genomen. De aanbesteding heeft daardoor niet op rechtsgeldige wijze plaatsgevonden en kan dan ook geen grondslag vormen voor gunning van de opdracht. […] Toewijzing van de primaire vordering brengt met zich dat de gemeente hierna zal worden veroordeeld de voorlopige gunningsbeslissingen van 5 februari 2018 in te trekken en de huidige aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden. Daarnaast zal de gemeente worden veroordeeld om, voor zover zij de opdracht nog wenst te vergeven, voor een aanbestedingsprocedure te kiezen die in lijn is met de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie, zoals door Boer c.s. is gevorderd.

Wat mij betreft, (dus) geen (r.o. 4.1.2) ‘eerbetoon aan de zeer gewaardeerde collega Wijnand, die 1 november met pensioen gaat’…………………………..

Vergelijk ook:




dinsdag 13 maart 2018

Transparantie bij inbesteden



Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 775 XIII, nr. 80:

“[…] constaterende dat verschillende overheden steeds meer economische activiteiten in eigen beheer organiseren;

overwegende dat transparantie bij inbesteden ontbreekt, waardoor ondernemers vaak niet of te laat op de hoogte zijn van voorgenomen inbestedingen van overheden, waardoor zij geen mogelijkheid hebben om te laten zien of zij een beter alternatief kunnen bieden;

verzoekt de regering, om in samenwerking met MKB-Nederland te onderzoeken hoe één openbaar digitaal register inbesteden opgezet zou kunnen worden waar overheden alle voorgenomen beslissingen rond inbesteden (en quasi-inbesteden) vooraf kunnen/moeten melden, om de transparantie bij inbesteden te bevorderen […]”

Openbare aankondiging:

“Gemeente X maakt bekend, dat zij het komend jaar de plantsoenen door (de medewerkers van) haar Afdeling Openbare Ruimte zal (laten) schoffelen.”

Reactie uit de markt:

               “Beste gemeente X, wij kunnen veel beter schoffelen en zijn ook nog goedkoper, dan uw eigen medewerkers. U moet de werkzaamheden en activiteiten aan ons uitbesteden. MVG, Onderneming Y”

Bericht uit de krant:

               “De gemeente X heeft het ontslag aangekondigd van 45 medewerkers van de Afdeling Openbare Ruimte. Door uitbesteding van werkzaamheden en activiteiten was er geen werk meer voor ze. Een woordvoerder van de gemeente meldde ons, dat uitbesteding transparant en doelmatig is. Over wachtgelden van, en toekomstperspectief voor de betreffende medewerkers kon de woordvoerder geen uitspraken doen.”

PS:

Een en ander heeft niks met (het) aanbestedingsrecht van doen.

Het begrip ‘economische activiteiten’ is synoniem aan (het) ‘goederen en diensten op de (een) markt aanbieden’. Zie bijvoorbeeld r.o. 4.6 van Rechtbank Amsterdam 11 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5591:

“De eerste vraag die beantwoord moet worden is of De Gemeente in het onderhavige geval kan worden aangemerkt als onderneming. De rechtbank overweegt dat onder een onderneming moet worden verstaan elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Elke activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt vormt een economische activiteit. [...]”

Het ‘[…] steeds meer economische activiteiten in eigen beheer organiseren […]’ uit de Motie betreft dus een contradictio in terminis. ‘In eigen beheer’ is (juist) niet ‘op een bepaalde markt’.

In welk verband de inhoud van de Motie ook is gekwalificeerd………….



dinsdag 6 maart 2018

Ongenuanceerd



Ik vind dit ongenuanceerd:


“Lokale overheden omzeilen vaak het liefst de Europeesrechtelijke verplichtingen die óók op opdrachten beneden de Europese drempelwaarden van toepassing kunnen zijn. ‘De aanbestedingsbeginselen zijn van toepassing als er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang. Lokaal aanbesteden wordt dan lastiger,’ zegt promovendus Willem Janssen van het Public Procurement Research Centre (PPRC) van de Universiteit Utrecht.”

Bijvoorbeeld: “De aanbestedingsbeginselen zijn van toepassing als er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang […]”

Dat is namelijk niet correct. Het gaat immers niet om ‘de aanbestedingsbeginselen’. Zie bijvoorbeeld r.o. 19 van HvJEU 6 oktober 2016 in zaak C-318/15 (Tecnoedi Costruzioni):


“Volgens vaste rechtspraak van het Hof is de plaatsing van opdrachten die, gelet op hun waarde, buiten het toepassingsgebied van de richtlijnen betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten vallen, niettemin onderworpen aan de fundamentele regels en de algemene beginselen van het VWEU, in het bijzonder aan het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, alsook aan de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting, voor zover de betrokken opdrachten, gelet op bepaalde objectieve criteria, een duidelijk grensoverschrijdend belang vertonen (zie in die zin arresten van 15 mei 2008, SECAP en Santorso, C-147/06 en C-148/06, EU:C:2008:277, punten 20 en 21; 11 december 2014, Azienda sanitaria locale n. 5 „Spezzino” e.a., C-113/13, EU:C:2014:2440, punten 45 en 46; 18 december 2014, Generali-Providencia Biztosító, C-470/13, EU:C:2014:2469, punt 32, en 16 april 2015, Enterprise Focused Solutions, C-278/14, EU:C:2015:228, punt 16).”

Maar, (dus) om ‘de fundamentele regels en de algemene beginselen van het VWEU’.

En zie overigens voor ‘aanbesteding’ (-sbeginselen en -splicht) bijvoorbeeld ook r.o. 46 van HvJEU 14 november 2013 in zaak C-388/12 (Comune di Ancona / Regione Marche):


“In die samenhang heeft het Hof reeds geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit de concessieverlenende instantie met name een transparantieverplichting opleggen, inhoudende dat aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid wordt gegarandeerd, zodat de gunningsprocedure voor mededinging openstaat en op onpartijdigheid kan worden getoetst, zonder noodzakelijkerwijs te impliceren dat een aanbesteding moet worden uitgeschreven (arresten van 13 september 2007, Commissie/Italië, C-260/04, Jurispr. blz. I-7083, punt 24, en 13 november 2008, Coditel Brabant, C-324/07, Jurispr. blz. I-8457, punt 25).C-324/07, Jurispr. blz. I-8457, punt 25).”

In welk verband de titel en de strekking van het stukje op ‘Gemeente.nu’ ook inhoud missen.

Verder heb ik twijfels bij (een) Conclusie (s) die blijkbaar (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:PHR:2018:83) onder ‘Juridisch kader’ en ‘Het doel van het aanbestedingsrecht’ als uitgangspunt neemt (nemen):


“3.2        Het aanbestedingsrecht omvat de wet- en regelgeving die ziet op het proces van gereguleerd inkopen door aanbestedende diensten. […]

3.3         Het aanbestedingsrecht beoogt het bieden van gelijke kansen voor de marktpartijen die uitvoering willen geven aan overheidsopdrachten. […]”

Dat is namelijk (ook) ongenuanceerd. En (ook) niet correct. Zie namelijk bijvoorbeeld r.o. 29 van HvJEU 1 maart 2018 in zaak C-9/17 (Tirkkonen):


“Er zij evenwel aan herinnerd dat het doel van richtlijn 2004/18 erin was gelegen het risico uit te sluiten dat de aanbestedende diensten bij het plaatsen van welke opdracht ook, de voorkeur geven aan nationale inschrijvers of gegadigden. […]”

En/of de navolgende Overwegingen van Richtlijn 2014/24/EU:

“(1)        Wanneer door of namens overheden van de lidstaten overheidsopdrachten worden gegund, moeten de beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden geëerbiedigd, met name het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening, alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke behandeling, niet-discriminatie, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie. Voor overheidsopdrachten met een waarde boven een bepaald drempelbedrag moeten echter bepalingen worden opgesteld die nationale procedures voor aanbestedingen coördineren om te waarborgen dat deze beginselen in de praktijk worden geëerbiedigd en dat overheidsopdrachten worden opengesteld voor mededinging.

(2)          […] Met het oog daarop moeten de bestaande aanbestedingsregels, die zijn vastgesteld krachtens Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, worden herzien en gemoderniseerd met het oog op een doelmatiger besteding van overheidsmiddelen, in het bijzonder door de deelneming van het midden- en kleinbedrijf (mkb) aan overheidsopdrachten te bevorderen, en om aanbesteders in staat te stellen overheidsopdrachten beter te gebruiken ter ondersteuning van gemeenschappelijke maatschappelijke doelen. Ook moeten basisbegrippen en -concepten worden verduidelijkt met het oog op de rechtszekerheid en om een aantal aspecten van de vaste rechtspraak dienaangaande van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de wetgeving op te nemen.
[…]
(4)          De toenemende diversiteit van het overheidsoptreden maakt het noodzakelijk het begrip overheidsopdracht zelf duidelijker te definiëren. Deze verduidelijking mag echter het toepassingsgebied van deze richtlijn niet uitbreiden ten opzichte van dat van Richtlijn 2004/18/EG. De aanbestedingsregels van de Unie zijn niet bedoeld om alle vormen van besteding van overheidsgeld te bestrijken, maar hebben uitsluitend betrekking op die vormen welke gericht zijn op de verkrijging van werken, leveringen of diensten tegen betaling door middel van een overheidsopdracht. […]”



vrijdag 2 maart 2018

Een intrinsiek kenmerk van het aanbod



Vanuit ‘de basis’ bezien, blijft het (wel) wat vreemd. En ‘wennen’. Klaarblijkelijk kan onder het oude - Richtlijn 2004/18/EG - recht (‘Dr. Falk Pharma’, ‘Tirkkonen’, ‘Open house’ e.d.) inhoudelijk een overheidsopdracht en/of een raamovereenkomst - dus een bepaald soort overeenkomst met de betreffende/specifieke gedefinieerde aanbestedingsrechtelijke kenmerken/elementen - boven het Europese drempelbedrag worden aangegaan, zonder, en (nog) los van in de Richtlijn opgenomen uitzonderingen, een Europese aanbestedingsprocedure te volgen.

Relevant:

Artikel 1 lid 2 sub a Richtlijn 2004/18/EG: ‚Overheidsopdrachten’ zijn schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van deze richtlijn.

Artikel 1 lid 5 Richtlijn 2004/18/EG: Een ‚raamovereenkomst’ is een overeenkomst tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer ondernemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid.

Zulke overeenkomsten komen in Nederland tot stand middels ‘aanbod en aanvaarding’ ex artikel 6: 217 lid 1 BW.

Voor het (al dan niet) bestaan van een Europese aanbestedingsplicht zou onder meer relevant zijn, HvJEU 1 maart 2018 in zaak C-9/17 (Tirkkonen):


37          Derhalve kunnen criteria die er niet toe strekken de economisch voordeligste inschrijving vast te stellen, maar in wezen verband houden met de beoordeling van de geschiktheid van de inschrijvers om de betrokken opdracht uit te voeren, niet worden aangemerkt als „gunningscriteria”. Criteria die in hoofdzaak betrekking hebben op de ervaring, de kwalificaties en de middelen ter waarborging van de goede uitvoering van de betrokken opdracht, werden immers aangemerkt als criteria die verband houden met de geschiktheid van de inschrijvers om deze opdracht uit te voeren en niet als „gunningscriteria”, ook al had de aanbestedende dienst ze wel als zodanig gekwalificeerd (zie in die zin arrest van 24 januari 2008, Lianakis e.a., C-532/06, EU:C:2008:40, punten 30 en 31).

38          Ten slotte wordt aan die conclusie op geen enkele wijze afgedaan door de oplossing waarvoor is gekozen in het arrest van 26 maart 2015, Ambisig (C-601/13, EU:C:2015:204, punten 31-34), waarin het Hof in wezen heeft verklaard dat de bekwaamheden en de ervaring van de leden van het team dat de overheidsopdracht moet uitvoeren, als gunningscriteria kunnen worden opgenomen in de aankondiging van opdracht of in het bestek, voor zover de kwaliteit van de uitvoering van een opdracht op doorslaggevende wijze kan afhangen van de professionele waarde van degenen die met de uitvoering ervan zijn belast, die bestaat uit hun professionele ervaring en opleiding, met name wanneer de opdracht betrekking heeft op een intellectuele dienst en ziet op opleidings- en adviesdiensten.

39          Deze beoordeling moet echter worden begrepen in het licht van de omstandigheden die hebben geleid tot de zaak die aanleiding vormde voor dat arrest, dat wil zeggen in het licht van de keuze door de aanbestedende dienst van de inschrijving die hij wilde selecteren uit verschillende ontvankelijke inschrijvingen. Daarmee heeft de aanbestedende dienst, anders dan in de zaak die in het hoofdgeding aan de orde is, in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 26 maart 2015, Ambisig (C-601/13, EU:C:2015:204, punten 11, 13 en 28-34), een echte vergelijking gemaakt tussen de ontvankelijke inschrijvingen, alvorens de economisch voordeligste inschrijving vast te stellen. In die laatste zaak was de ervaring van het voorgestelde technische team immers een intrinsiek kenmerk van het aanbod en niet enkel een criterium om de geschiktheid van de inschrijvers te beoordelen.

De laatste zin van rechtsoverweging 39 overtuigt niet. Het ‘aanbod’ is ter zake niet relevant. De ‘uitvraag’ en beoordeling door de aanbesteder wel.

Ook in het kader van (de beoordeling van) geschiktheidseisen wordt namelijk in dit soort gevallen (de vorming van een ‘pool’) door een ondernemer een inhoudelijk / intrinsiek ‘aanbod’ gedaan: “Ik bied aan de door jullie voorgenomen overheidsopdracht / raamovereenkomst aan te gaan, en bijgevoegd treffen jullie ter zake mijn ervaringen, mijn kwalificaties en mijn middelen ter waarborging van de goede uitvoering van de betrokken opdracht aan.

De navolgende ‘benadering’ vind ik (dus) sterker:

29          Er zij evenwel aan herinnerd dat het doel van richtlijn 2004/18 erin was gelegen het risico uit te sluiten dat de aanbestedende diensten bij het plaatsen van welke opdracht ook, de voorkeur geven aan nationale inschrijvers of gegadigden. Dat risico houdt echter nauw verband met de exclusiviteit die zal voortvloeien uit de gunning van de betrokken opdracht aan de ondernemer wiens inschrijving is geselecteerd, of aan de ondernemers wier inschrijvingen zijn geselecteerd in geval van een raamovereenkomst, wat uiteindelijk het doel vormt van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punten 35 en 36).
30          Dienaangaande heeft het Hof reeds onderstreept dat de keuze van een inschrijving, en dus van een begunstigde, een element is dat intrinsiek verbonden is met de bij richtlijn 2004/18 ingevoerde regelgeving voor overheidsopdrachten en bijgevolg met het begrip ‚overheidsopdracht’ in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), hiervan (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punt 38).
31          Hieruit volgt dat wanneer er geen ondernemer wordt aangewezen aan wie exclusief een opdracht wordt gegund, er geen noodzaak bestaat om het handelen van deze aanbestedende dienst aan de nauwkeurige regels van richtlijn 2004/18 te onderwerpen teneinde te vermijden dat hij bij de gunning van een opdracht nationale ondernemers begunstigt (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punt 37).

Alles aanbesteden’ gaat namelijk ook (te) ver. En miskent (oorspronkelijk) doel en strekking van de Europese aanbestedingsrichtlijnen.

Verder is natuurlijk interessant, wat een en ander onder het huidige - Richtlijn 2014/24/EU - recht gaat opleveren.

En, dat we een Deel 1 van de Aanbestedingswet 2012 kennen, dat de ‘schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel’ als basis neemt. Zie bijvoorbeeld de artikelen 1.4, 1.6, 1.11 en 1.17 Aanbestedingswet 2012.

Eerder:






donderdag 1 maart 2018

Horizontale botsing van aanbestedingsbeginselen


Oud - o.a. Richtlijn 2004/18/EG - recht. Specifieke Italiaanse wetgeving.

Niettemin een interessante horizontale botsing van aanbestedingsbeginselen in HvJEU 28 februari 2018 in de gevoegde zaken C-523/16 en C-536/16 (MA.T.I. SUD):


61          In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat het feit dat de aanbestedende dienst het bedrag van de geldboete op voorhand in de aankondiging van de opdracht vastlegt, stellig, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, voldoet aan de vereisten van de beginselen van gelijke behandeling van de inschrijvers, transparantie en rechtszekerheid, aangezien hierdoor elke discriminatoire of willekeurige behandeling van deze laatsten vanwege de aanbestedende dienst op objectieve wijze kan worden vermeden.
62          Dit neemt evenwel niet weg dat het automatisch toepassen van de op voorhand vastgelegde boete, zonder rekening te houden met de aard van de door de onzorgvuldige inschrijver verrichte correcties en dus ook zonder enige geïndividualiseerde motivering, niet verenigbaar lijkt met de vereisten op het gebied van de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.

Verder bevestigt het arrest ‘SAG’ (C-599/10) en ‘Manova’ (C-336/12) in onder meer de laatste twee deelzinnen van het tweede gedachtestreepje van:

65          Gelet op een en ander dienen de prejudiciële vragen te worden beantwoord als volgt:
-              […]
-              Daarentegen dienen diezelfde bepalingen en beginselen aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een procedure tot aanvulling of verduidelijking van de stukken en herstel van gebreken, volgens welke de aanbestedende dienst van een inschrijver kan verlangen dat hij tegen betaling van een geldboete het ontbreken van een document verhelpt, wanneer dat gebrek volgens de uitdrukkelijke bepalingen van de aanbestedingsstukken tot zijn uitsluiting moet leiden, of dat hij de onregelmatigheden in zijn inschrijving op zodanige wijze rechtzet dat de aangebrachte verbeteringen of aanpassingen neerkomen op de indiening van een nieuwe inschrijving.

Het evenredigheidsbeginsel heeft in het huidige recht - zie artikel 18 lid 1 Richtlijn 2014/24/EU: ‘en proportionele wijze’ - een uitdrukkelijke plaats gekregen naast het gelijkheids- en transparantiebeginsel.

Ik wacht een horizontale botsing van aanbestedingsbeginselen, mede in relatie tot ‘SAG’ en ‘Manova’, rustig af.




Geen enkel gunningscriterium



HvJEU 2 juni 2016 in zaak C-410/14 (Dr. Falk Pharma GmbH) is bevestigd in HvJEU 1 maart 2018 in zaak C-9/17 (Tirkkonen):


29          Er zij evenwel aan herinnerd dat het doel van richtlijn 2004/18 erin was gelegen het risico uit te sluiten dat de aanbestedende diensten bij het plaatsen van welke opdracht ook, de voorkeur geven aan nationale inschrijvers of gegadigden. Dat risico houdt echter nauw verband met de exclusiviteit die zal voortvloeien uit de gunning van de betrokken opdracht aan de ondernemer wiens inschrijving is geselecteerd, of aan de ondernemers wier inschrijvingen zijn geselecteerd in geval van een raamovereenkomst, wat uiteindelijk het doel vormt van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punten 35 en 36).
30          Dienaangaande heeft het Hof reeds onderstreept dat de keuze van een inschrijving, en dus van een begunstigde, een element is dat intrinsiek verbonden is met de bij richtlijn 2004/18 ingevoerde regelgeving voor overheidsopdrachten en bijgevolg met het begrip ‚overheidsopdracht’ in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), hiervan (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punt 38).
31          Hieruit volgt dat wanneer er geen ondernemer wordt aangewezen aan wie exclusief een opdracht wordt gegund, er geen noodzaak bestaat om het handelen van deze aanbestedende dienst aan de nauwkeurige regels van richtlijn 2004/18 te onderwerpen teneinde te vermijden dat hij bij de gunning van een opdracht nationale ondernemers begunstigt (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma, C-410/14, EU:C:2016:399, punt 37).
32          In casu moet dus worden nagegaan of het agentschap een inschrijving heeft gekozen uit alle inschrijvingen die voldeden aan de voorwaarden die waren vastgelegd in zijn aanbesteding.
33          Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het agentschap voornemens was een omvangrijke „pool” te vormen van adviseurs die aan een bepaald aantal voorwaarden moesten voldoen. Aangezien het agentschap echter alle kandidaten selecteert die aan deze voorwaarden voldoen, is het duidelijk, zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat het in het geheel geen selectie maakt onder de ontvankelijke inschrijvingen, en zich beperkt tot het waarborgen van de naleving van kwalitatieve criteria.
34          Het feit dat, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, de toegang tot het in het hoofdgeding aan de orde zijnde landbouwadviseringssysteem beperkt is tot een voorlopige periode die eindigt op het moment waarop het examen wordt georganiseerd of uiterlijk op het moment van publicatie van het definitieve gunningsbesluit, en dat het bijgevolg voor een adviseur als Tirkkonen niet mogelijk is om zich bij voornoemd landbouwadviseringssysteem aan te sluiten, doet aan die beoordeling niet af.
35          Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het feit dat - anders dan de context die heeft geleid tot het arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma (C-410/14, EU:C:2016:399) - een landbouwadviseringssysteem als aan de orde in het hoofdgeding niet te allen tijde openstaat voor belangstellende ondernemers, immers niet relevant. In casu is het doorslaggevende element gelegen in het feit dat de aanbestedende dienst geen enkel gunningscriterium noemt voor het vergelijken en rangschikken van de ontvankelijke inschrijvingen. Bij gebreke van dat element, dat - zoals volgt uit punt 38 van het arrest van 2 juni 2016, Falk Pharma (C-410/14, EU:C:2016:399) - intrinsiek verbonden is met de regelgeving voor overheidsopdrachten, kan een landbouwadviseringssysteem als aan de orde in het hoofdgeding geen overheidsopdracht in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/18 vormen.
[…]
41          Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag derhalve worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/18 aldus moet worden uitgelegd dat een landbouwadviseringssysteem als aan de orde in het hoofdgeding, waarmee een openbare instelling alle ondernemers selecteert die voldoen aan de in de aanbesteding gestelde geschiktheidseisen en zijn geslaagd voor het in die aanbesteding genoemde examen, geen overheidsopdracht in de zin van die richtlijn vormt, zelfs niet indien gedurende de beperkte looptijd van dat systeem geen enkele nieuwe ondernemer kan worden toegelaten.